Als je een gebouw isoleert, is er minder warmte nodig om het op de juiste temperatuur te krijgen. Dit is nodig om met nieuwe technieken een gebouw comfortabel warm te krijgen en om duurzame warmtebronnen zo efficiënt mogelijk in te zetten.
Laatste update: januari 2022
Minder energieverbruik
Het isoleren en luchtdicht maken van een gebouw zorgen ervoor dat een gebouw een lagere warmtevraag heeft en dus minder energie gebruikt. Daardoor hoeft er minder energie geproduceerd te worden. Ook wordt de binnenzijde van geïsoleerde bouwdelen als gevels en ramen minder koud, waardoor het comfort in de woning verbetert. Bij een betere luchtdichtheid verminderen ook tochtklachten en het energiegebruik.
De Standaard en streefwaarden
De Standaard is het isolatieniveau waarbij de woning in principe voldoende geïsoleerd is om een laagtemperatuurverwarmingssysteem toe te passen. Het gaat om isolatie én de energieprestatie van het ventilatiesysteem. De Standaard is een maximale netto warmtevraag. Deze is afhankelijk van de compactheid van de woning en van het woningtype. De compactheid van de woning wordt bepaald door de verhouding van het verliesoppervlak (Als) van de woning ten opzichte van het gebruiksoppervlak (Ag).
Woningtype
|
Compactheid
(Als/Ag)
|
Netto warmtevraag
[ kWh/m2]
|
Eengezinswoning voor 1945
|
< 1,0
≥ 1,0
|
= 60
= 60+105*(Als/Ag-1,0)
|
Eengezinswoning na 1945
|
< 1,0
≥ 1,0
|
= 43
= 43 + 40*(Als/Ag-1,0)
|
Meergezinswoning voor 1945
|
< 1,0
≥ 1,0
|
= 95
= 95 + 70*(Als/Ag-1,0)
|
Meergezinswoning na 1945
|
< 1,0
≥ 1,0
|
= 45
= 45 + 45*(Als/Ag-1,0)
|
Tabel 1: De Standaard voor woningisolatie: maximale netto warmtevraag
Voor woningen van voor 1945 geldt een andere Standaard dan voor woningen na 1945. De Standaard voor woningen van voor 1945 is minder streng. Daar staat tegenover dat de woning dan niet geschikt is voor een lagetemperatuur verwarmingssysteem. Om de Standaard te realiseren zijn verschillende maatregelen mogelijk. Bij toepassing van álle maatregelen uit tabel 2 wordt voldaan aan de Standaard voor woningen van na 1945.
Dak |
Isolatiewaarde Rc = 3,5 m²K/W (afhankelijk van het isolatiemateriaal 8-15 cm isolatie) |
Vloer |
Isolatiewaarde Rc = 3,5 m²K/W (afhankelijk van het isolatiemateriaal en vloertype 7-14 cm isolatie onder de vloer) |
Gevel |
Isolatiewaarde Rc = 1,7 m²K/W (parels, vlokken of schuim in de spouwmuur) |
Paneel |
Indien aanwezig: isolatiewaarde Rc = 1,0m²K/W (40 mm sandwichpaneel) |
Ramen en kozijnen |
U-waarde raam = 1,4 W/m²K (HR++ glas) in combinatie met een geïsoleerde deur of 1,0 W/m²K (triple glas) |
Ventilatie |
Natuurlijke toevoer en mechanische afzuiging in toilet, keuken en badkamer of gebalanceerde ventilatie met sensorsturing in woonkamer en hoofdslaapkamer. |
Kierdichting |
qv;10 = 0,7 dm³/sm² (verbeterde kierdichting van ramen en deuren en aansluiting gevel en dak |
Tabel 2: minimale waarden bij het realiseren van alle waarden.
De waarden voor de Streefwaarden liggen hoger dan de waarden in tabel 2. De Streefwaarden kunnen worden gehanteerd als een bouwdeel bijvoorbeeld helemaal wordt vervangen en kan worden gezien als een maximum.
Isolatiemaatregelen
Het isoleren van een gebouw kan per bouwdeel zoals een dak of vloer of je kunt kiezen voor een integrale aanpak. Ga je isoleren per bouwdeel? Dan pak je één onderdeel van het gebouw aan:
- Hellend dak. Deze maatregel is technisch in veel gevallen mogelijk. Een eigenaar-bewoner kan zelf de binnenzijde isoleren. Aandachtspunt hierbij is het aanbrengen van een dampremmende laag. Zo voorkom je vochtschade. De buitenzijde isoleren is ingrijpender, omdat het dak hoger wordt en bestaande aansluitingen op de dakrand misschien niet meer passen. Als het om een individuele, niet vrijstaande, woning gaat, moet er ook een goede aansluiting op het dak van de aangrenzende woningen worden gemaakt.
- Plat dak. Dit wordt bij voorkeur aan de buitenzijde gedaan. Bij platte daken is er een groter risico op vochtschade door inwendige condensatie. Om dit te voorkomen is het is belangrijk om aandacht te besteden aan de dampremmende laag, zeker als er al een isolatielaag op het dak ligt. Ook bij het isoleren van een plat dak wordt het dak hoger. Er moet dus een goede aansluiting op de bestaande dakrand worden gemaakt - of een nieuwe dakrand - en een aansluiting op de buurwoningen.
- Vloer begane grond. Als er een kruipruimte is, dan kan de vloer aan de onderkant worden geïsoleerd met gangbare isolatiematerialen of met thermokussens. Bij een vochtige kruipruimtebodem kan ook de bodem worden afgedekt. Dat bespaart extra energie. Als er geen kruipruimte is zijn de mogelijkheden beperkt. De vloer kan dan worden vervangen door een geïsoleerde vloer. Een andere optie is om van bovenaf een dunne isolatielaag op de vloer aan te brengen. Beide zijn ingrijpende maatregelen, met overlast voor bewoners.
- Gevel. Spouwmuurisolatie is relatief goedkoop en eenvoudig. Je bereikt er alleen geen hele hoge isolatiewaarden mee. Het is ook mogelijk aan de buitenzijde te isoleren, maar dat is kostbaar. Daarnaast verandert het uiterlijk van het gebouw door de isolatie. Is isoleren aan de buitenzijde niet mogelijk? Dan kan isolatie aan de binnenzijde in combinatie met na-isolatie van de spouw een goede isolatiewaarde opleveren. Isoleren aan de binnenzijde is een ingrijpende maatregel voor bewoners vanwege de overlast en omdat de ruimte in de woning kleiner wordt.
- Ramen. Warmteverlies via ramen beperk je door het plaatsen van HR++ glas of drievoudig (triple) glas. Triple glas isoleert het beste. Als dat niet in de bestaande kozijnen past - en de kozijnen niet om een andere reden vervangen hoeven te worden - is HR++ glas het beste alternatief. Dit is dubbel glas dat extra goed isoleert. Voor monumentale panden is er speciaal isolerend ‘monumentenglas’.
- Dichten van naden en kieren. Als je gaat isoleren is het verstandig om ook meteen de luchtdichtheid van de buitenschil te verbeteren. Dat betekent het dichten van naden en kieren, bijvoorbeeld bij de dakaansluiting. Maar ook het aanbrengen van naad- en kierdichting bij nieuwe kozijnen. Als aan de binnenkant van de constructie een dampremmende laag moet worden aangebracht, moet deze ook luchtdicht zijn.
Het is belangrijk dat het gebouw voldoende geventileerd wordt. Ook is het belangrijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat er doorbrekingen van de isolatieschil zijn. Dit noemen we koudebruggen. Koudebruggen veroorzaken energieverlies en vergroten het risico op vochtschade in het gebouw.
Maatregelen combineren
Vaak zijn verschillende isolatiemaatregelen nodig om de warmtevraag terug te brengen of het comfort te verbeteren. Met een integrale aanpak combineer je maatregelen. Voorbeeld: buitengevelisolatie en nieuwe kozijnen met triple glas gecombineerd tot een nieuwe voorzetgevel. Deze kunnen vooraf in de fabriek worden gemaakt en op de bouwplaats worden gemonteerd. Door prefabricage kan de kwaliteit beter worden gecontroleerd. Bij grote aantallen wordt kostprijs ook lager. Een ander voorbeeld van een integrale aanpak is het integreren van isolatie en technische maatregelen in één constructie. Bijvoorbeeld: dakisolatie en PV-panelen in één dakpaneel.
Bij het combineren van geprefabriceerde gevel- en dakpanelen wordt als het ware een nieuwe ‘jas’ om het gebouw geplaatst. Door de aansluitingen van de verschillende constructiedelen goed te ontwerpen en uit te voeren, beperk je doorbrekingen van de isolatieschil. Hierdoor voorkom je koudebruggen. Met deze nieuwe ‘jas’ kan het gebouw een heel nieuw uiterlijk krijgen. Dat kan een voordeel zijn - bijvoorbeeld bij een verouderd straatbeeld -, maar ook een ‘no go’. Denk aan monumenten.
Natuurinclusief isoleren
De Raad van State heeft in een uitspraak bevestigd dat er bij na-isolatiemaatregelen zoals spouwmuur- en dakisolatie rekening gehouden moet worden met beschermde diersoorten.
Geschiktheid
Of isoleren en luchtdicht maken van de gebouwschil een geschikte maatregel is afhankelijk van de uitgangssituatie, technische mogelijkheden, keuze van de warmtevoorziening, financiële mogelijkheden, comfortwensen en andere zaken.
- Het uitgangspunt is belangrijk, omdat die invloed heeft op de mogelijke besparing. Als er al HR-beglazing aanwezig is, is de besparing door het plaatsen van HR++ glas veel kleiner dan als er enkel- of dubbelglas aanwezig is. De terugverdientijd is dan langer.
- De technische mogelijkheden bepalen ook welke maatregelen wel of niet geschikt zijn. Zo mag het aanbrengen van buitengevelisolatie in principe niet als de gevel op de rooilijn staat. En bij een vloer op zand zonder kruipruimte, is isoleren aan de onderzijde van de vloer niet mogelijk.
- Bij een warmtevoorziening op een lager temperatuurniveau met een laagtemperatuurafgiftesysteem, is isoleren en luchtdicht maken nodig. Je moet namelijk de warmtevraag verkleinen om te zorgen voor voldoende comfort in het gebouw.
- Ook het financiële aspect is belangrijk. Door de energiebesparing verdien je de investering vaak terug, maar niet in alle gevallen. Sommige maatregelen, zoals buitengevelisolatie en het isoleren van een vloer door het vervangen van de hele vloer, zijn maatregelen met hoge kosten. Subsidies helpen om het beter betaalbaar te maken.
- Ook het comfort is belangrijk. Vooral bij niet-geïsoleerde constructies kan het comfort aanzienlijk verbeteren door isoleren en het verbeteren van de luchtdichtheid.
Duurzaamheid
Door het isoleren en luchtdicht maken van de gebouwschil vermindert de warmtevraag en hoeft er minder energie te worden opgewekt. Dat scheelt ruimte en grondstoffen, en is dus duurzaam. Daarnaast voorkomt een lagere warmtevraag een (te) zware belasting van het elektriciteitsnet of, in mindere mate, van het warmtenet.
Bijna alle isolatiematerialen hebben een lage impact op het milieu. Alleen gespoten PUR-schuim met HFK’s als blaasmiddel en schapenwol zijn aanzienlijk slechter voor het milieu dan de andere materialen. Verder is het aan te raden om isolatiematerialen niet aan te brengen met lijm of als vastklevend schuim. Dat maakt recyclen moeilijker als de materialen later worden weggehaald. De milieubelasting van de materialen voor kierdichting is relatief laag.
Betrokken partijen
Wat betekent isoleren voor betrokken partijen?
Eigenaar-bewoners
Het besluit van een eigenaar-bewoner (of -gebruiker) om de thermische schil van de woning te verbeteren is deels een financiële afweging. Subsidies en gunstige leningen maken dat voor eigenaar-bewoners aantrekkelijker. De kosten kunnen ook beperkt worden door op een natuurlijk moment - als er al een ingreep gedaan wordt - de thermische schil ook meteen te verbeteren. Bijvoorbeeld door bij het plaatsen van een dakkapel, het dak meteen ook te isoleren. Comfortverbetering kan ook een argument zijn om te investeren in verbetering van de thermische schil.
Woningcorporaties en commerciële verhuurders
Corporaties pakken grootschalige verbeteringen van woningen meestal per blok, per straat of per wijk aan. Als er al renovatie of groot onderhoud gepland is kan het isoleren en luchtdicht maken gelijktijdig gebeuren. Dit beperkt kosten voor de eigenaar en vermindert overlast voor de bewoners. Als er tussen corporatiebezit een klein aantal woningen van particulieren te vinden is - zogenaamd gespikkeld bezit - is dit lastiger. Bij gestapelde bouw zoals flats is het vaak technisch noodzakelijk dat iedereen meedoet.
Bij het verbeteren van de thermische kwaliteit van de gebouwschil door een verhuurder, treedt de zogenaamde split incentive-problematiek op. Dat wil zeggen: de verhuurder investeert, maar de huurder profiteert hiervan door een lagere energierekening. Huurwoningen krijgen volgens het woningwaarderingsstelsel wel meer punten als het energielabel beter is en de verhuurder kan dan een hogere huur vragen. Bij nul-op-de-meter-renovaties kunnen woningcorporaties ook een extra bijdrage in de vorm van een energieprestatievergoeding (EPV) vragen aan bewoners. Hiervoor gelden aparte regels.
Voor verhuur van woningen en bedrijfspanden op de vrije markt, gelden geen regels zoals in het woningwaarderingsstelsel. De huur wordt bepaald door vraag en aanbod. De energiezuinigheid van een gebouw kan zichtbaar gemaakt worden met een energielabel of eventueel met een ander duurzaamheidslabel. Van deze laatste is BREEAM voor kantoren een bekend voorbeeld. Op de website van BREEAM vind je hier meer informatie over.
Gemeente
De gemeente heeft op verschillende manieren betrokkenheid bij het isoleren van gebouwen.
- Bij het isoleren van gevels en daken aan de buitenzijde kan het aanzicht van gebouwen veranderen. De gemeente moet hiervoor vergunningen verlenen via het Omgevingsloket.
- Een gemeente kan isolatiemaatregelen stimuleren door bijvoorbeeld eigenaren financiële ondersteuning te geven. Binnen een wijkaanpak kunnen gemeenten initiatieven bundelen en wellicht komen tot collectieve inkoop van maatregelen.
- Gemeenten maken prestatieafspraken met corporaties, onder andere over energiebesparing.
- Bedrijven zijn in het kader van het Activiteitenbesluit verplicht om alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder uit te voeren. In de Erkende Maatregelenlijst staan ook maatregelen om de thermische kwaliteit van de schil te verbeteren. Omgevingsdiensten controleren daarop.
Verwachte ontwikkelingen
Bij het isoleren en luchtdicht maken van gebouwen zitten de ontwikkelingen vooral in het sneller, goedkoper en kwalitatief beter uitvoeren met minder overlast voor bewoners. De productie van prefab dak- en gevelelementen wordt waarschijnlijk vergroot en eventueel gecombineerd met installatie-componenten. Investeren in grootschalige productie is alleen rendabel bij grote aantallen woningen. Het bundelen van de vraag wordt daarom gestimuleerd. Hiervoor is het programma Renovatieversneller gestart.
Ook zijn er nieuwe ontwikkelingen in isolatiematerialen. Bijvoorbeeld dunner isolatiemateriaal om het gebruik makkelijker te maken, isolatiesystemen voor binnen in het huis en viervoudig glas dat nog beter isoleert.
Voorbeeldprojecten
Meer informatie
Op deze websites vind je nog veel meer informatie over isoleren:
Vragen?
Heb je meer vragen over isoleren? Neem dan contact op met onze
helpdesk. Een van onze adviseurs helpt je graag verder.